In de lente

Luisteren, kijken, praten en kleuren

 

 

 

In het menu rechts vind je bronnen voor video's, extra boeken en kleurplaten bij het thema.

Hieronder vind je tips om te praten over de kijkplaten. Download de pdf voor de vertelwoorden en praatvragen bij dit thema.

 

Download In de lente

 

Woordenschat vergroten

  • Bied woorden aan uit de woordenschat voor groep 1-2 (basiswoordenschat) en/of voor groep 3-4 (uitbreiding). Wijs ze aan op de kijkplaat en benoem ze.
  • Laat items zoeken op de kijkplaat op basis van vragen en laat de leerlingen ze op de kijkplaat aanwijzen aan de hand van de woordenlijsten groep 1-2 en/of groep 3-4.
    Vul op de puntjes steeds een woord uit de woordenlijst in. Varieer daarbij met zelfstandig naamwoorden en werkwoorden. Combineer ook bijvoeglijk naamwoorden en zelfstandig naamwoorden.

Waar zie je iemand …?

Waar vind je …?

Waar zie je …?

 

Actieve woordenschat consolideren

  • Vraag de leerlingen om zo veel mogelijk dingen te benoemen op de kijkplaat.

Wat zie je allemaal?

Hoeveel … tel je?

 

  • Stel vragen met betrekking tot de kijkplaat. (wereldoriëntatie)
    Algemene vragen*:

Wat doet een …?

Wat is …?

Hoe werkt …?

 

*Specifieke vragen bij deze kijkplaat vind je in de download 'Praatvragen'. 

 

Differentiëren

In groep 3 en 4 (of aan snel ontwikkelende kleuters) kun je extra activiteiten aanbieden. Op deze manier zijn de kijkplaten uitermate goed te gebruiken voor de hele kleuter- en onderbouw.

 

Extra activiteiten:

  • Naast de basiswoordenschat kun je ook de Extra woordenschat voor groep 3-4 aanbieden. Je vindt deze op de projectpagina van elk thema.
    Wijs woorden aan op de kijkplaat. (Woordenschat vergroten)
  • Stel de vragen bij de kijkplaat voor groep 3-4.
    Je vindt ze op de projectpagina van elk thema.
  • Kies één of meer van de filmpjes voor groep 3-4 om te laten zien. Sluit met je woordenschat en vragen aan bij het filmpje.
  • Speel Pim Pam Pet: gooi een alfabetdobbelsteen of gebruik een pim pam petalfabet. Laat leerlingen om de beurt een woord met de letter als beginletter/eindletter/middenletter noemen dat op de kijkplaat te zien is.
  • Speel Zoekertje: schrijf een aantal woorden op papiertjes. Schud ze en leg ze ondersteboven op tafel. Pak om de beurt een kaartje. Geef steeds een andere opdracht: Wijs het woord aan / Maak een zin met dat woord / Schrijf de zin op. Afhankelijk van de ontwikkelfase van de kinderen.
  • Vraag de leerlingen om zinnen te maken waarbij ze steeds in 1 zin omschrijven wat ze zien. Bijv. De jongen maakt een sneeuwpop. Het meisje glijdt van de glijbaan. Let op de grammatica.
  • Vraag de leerlingen om hun zinnen op te schrijven, als ze dat al kunnen. Let desgewenst op de spelling van reeds geleerde spellingsregels.

 

Een beetje moeilijker:

De vragen en woordenschatwoorden variëren in moeilijkheid.

  • Stel aan kinderen die wat voorlopen de vragen van een groep hoger of de moeilijkere vragen.
  • Bied hun ook de moeilijkere woorden, werkwoorden en bijvoeglijk naamwoorden aan.
  • Stel ook eens een vraag over kennis die niet op de kijkplaat te zien is, maar er wel uit voortvloeit of ermee samenhangt. Kunnen ze het zelf bedenken? Weten ze er al wat meer van? Je kunt deze vragen laten aansluiten op de informatie in het boek en de bewuste bladzijdes vervolgens samen nalezen.
  • Laat kinderen een verzonnen verhaal vertellen bij de kijkplaat.